Meditatie 1 Korintiërs 9
06-09-2012
Weet u niet dat van de atleten die in het stadion een wedloop houden er maar één de prijs kan winnen? Ren als de atleet die wint. Iedereen die aan een wedstrijd deelneemt beheerst zich in alles; atleten doen het voor een vergankelijke erekrans, wij echter voor een onvergankelijke. Daarom ren ik niet als iemand die geen doel heeft. (1 kor. 9 : 24-26a).
Het kan vreemd gaan als je naar de televisie kijkt, naar een wedstrijd in hardlopen. Bovenstaande tekst uit een brief van Paulus gaat ineens door mijn gedachten. Eén loopt er mee met de Nederlandse nationaliteit, de Antilliaan Martina. Maar hij wint niet; drie Jamaicanen zijn hem voor. Hij wordt vierde. Klaagzang alom? Nee, hij wist het al van te voren. Hij liep mee. En was na afloop blij vierde geworden te zijn. ‘Ik ben zo blij, zo vreselijk blij!’
Iets à nders schoot mij te binnen; een grapje van Louis Davids (jaren ’30 van de vorige eeuw): Twee vrienden zitten in het stadion. Zij volgen een hardloopwedstrijd. De ene, die niets van sport begrijpt, zegt: waarom lopen ze hard; worden ze achterna gezeten? Nee, zegt zijn vriend, wie het eerst aankomt krijgt een prijs. Vraagt de eerste: en die anderen? Zijn vriend: Die krijgen niets. Vraagt de eerste: waarom lopen ze dan mee?
Martina liep mee om het lopen zelf. Om er bij te mogen horen: ‘Ik ben zo blij, zo vreselijk blij!’ Blij Olympisch atleet te mogen zijn. Blij is hij om te mogen doen waarvoor hij gekomen is.
Zoeken we zulke mensen niet ook in de Kerk? Die blij zijn er bij te mogen horen. Die blij zijn de lofzang te mogen aanheffen. Je Schepper te mogen aanbidden met alle andere blije mensen om je heen.
Paulus zegt: Ren als de atleet die wint. Iedereen die aan een wedstrijd deelneemt beheerst zich in alles; atleten doen het voor een vergankelijke erekrans, wij echter voor een onvergankelijke.
Ieder mag meedoen, zonder de plicht om te winnen. Maar wel met de intentie om te winnen. Zulke gemotiveerde renners vinden hun plaats èn hun voldoening in de kerk. De kerk is ‘the place to be’!
Fred van Epen