Brood uit de hemel

Brood uit de hemel

25-12-2015


Hoe helder straalt de morgenster
en straalt mij tegen van zo ver,
de luister van mijn leven.
Kom tot mij, zoon van David, kom,
mijn Koning en mijn Bruidegom,
mijn hart wil ik U geven.
Lieflijk,
vriend'lijk,
schoon en heerlijk,
zo begeerlijk,
mild in 't geven
stralend, vorstelijk verheven.


Dit lied (nr. 518 in het Liedboek) van Philipp Nicolai is vanouds bedoeld voor Epifanie, het feest waarop God in Christus herkenbaar wordt voor mensen. Het beeld van de beker domineert: in de omtrek van de gecentreerde tekst laat zich een wijnkelk herkennen, couplet na couplet. Een stevige voet, een ranke poot, met daarboven een brede, gewelfde beker. Deze beker laat zich tot de rand vullen, hij valt niet om.

Elk van de zeven coupletten koestert de nabijheid van de zoon van David, de koning en bruidegom. Zeven bekers die blinken en schitteren. Bedekt zijn ze met sterren, parels, edelstenen, het mooiste wat een mens op aarde ooit heeft gezien. Alleen die schitterende rijkdom kan de glans van de hemelse liefde benaderen.

Er is nauwelijks terughoudendheid in dit lied; schroom is opmerkelijk afwezig. Er wordt wel gesuggereerd dat het jaar waarin dit lied geschreven is, 1599, in dit verband veelbetekenend is. Er is dan net een heftige pestepidemie achter de rug. Aan de vooravond van een nieuwe eeuw overheerst het vertrouwen. Het lied bruist. Het stroomt bijna over van verbondenheid - 'uw woord en geest, uw vlees en bloed, zij zijn mijn ziel, mijn leven'.

De sfeer die het lied ademt is hemels. En tegelijk is die sfeer zo aards als het maar zijn kan. Een uitnodiging is dit lied: om te dansen, om mee te zingen en lief te hebben. Om te geven en te ontvangen. Dat alles is deze kelk.

Ds. Eward Postma