De Herfst en Psalm 39
3-10-2013
Herfst wordt vaak verbonden met begrippen als vergankelijkheid en dood. Dat is heel natuurlijk. Het zonlicht schijnt korter en soms hele dagen niet.
De warmte van de zon neemt ook af. Veel mensen voelen zich ‘unheimisch’, soms zelfs angstig voor de dingen die komen gaan: kou en duisternis.
Maar de herfsttijd kan ook bijzonder mooi zijn. Een meteoroloog, gevraagd welk jaargetijde zijn voorkeur had, zei dat het er twee waren: de lente en de herfst. De lente vanwege het nieuwe leven, zingende vogels en uitbottende bomen. Het frisse groen en de stijgende zon zetten de wereld in een licht en kleurig palet.
En dan de herfst. Ook dan weer een prachtig kleurenpalet. Het groen wordt rood en bruin en geel. Afvallend blad zorgt er voor dat het minder wordende zonlicht meer ruimte krijgt om het land te beschijnen. Dan komen ook de paddenstoelen te voorschijn. Onze voorplaat getuigt ervan.
De zomer en de winter zijn eigenlijk maar saaie jaargetijden. ’s Zomers trekken veel mensen weg en ’s winters komen ze zo min mogelijk naar buiten.
In het leven van een mens gaat het ook zo. Als de herfst in het leven zijn intrede doet, trekt een mens zich ook terug. Stopt met regulier werk en richt zich, al naar gelang het ouder worden, op het regelen van zorg voor een zo goed mogelijke ‘oude dag’. Keren we ons daarbij af van God (Hij heeft dit immers zo gewild, maar wij willen het
niet) of keren we ons juist naar Hem toe?
De dichter van Psalm 39 doet het laatste en bidt tot God (verzen 5 t/m 8):
Geef mij weet van mijn einde, HEER,
van de maat van mijn levensdagen,
laat mij weten hoe vergankelijk ik ben.
U maakte mijn dagen een handbreed lang,
mijn levensduur is niets in uw ogen,
niet meer dan lucht is het bestaan van een mens,
niet meer dan een schaduw zijn levenspad,
niet meer dan lucht wat hij rusteloos najaagt,
hij vergaart en weet niet wie het toevalt.’
Wat heb ik dan te verwachten, Heer?
Mijn hoop is alleen op u gevestigd.
Wat een godsvertrouwen spreekt hieruit. Ik wens voor u allen dat u ook in dit vertrouwen de herfst en de komende winter mag ingaan. En bedenk daarbij dat, als het licht bijna is verdwenen, het Kerstkind ons komt verlichten. En dan wordt het vanzelf weer lente.
Fred van Epen