Veertig Dagen

Veertig Dagen

22-02-2013


Nog geen twee maanden geleden hebben wij het Kerstfeest gevierd. Christus, gekomen in onze wereld, als het Licht in onze duisternis.

De eerste zondagen nadien konden wij aan de hand van het evangelie ons verder rekenschap geven van de betekenis van zijn stralende verschijning. Dat geldt voor alle volken, wereldwijd. Wij hoorden ervan in het verhaal over de wijzen uit het oosten. Ook hoorden wij dat het leven goed en feestelijk te maken en te houden is, een feest van een vernieuwd verbond. Daarvan hoorden wij in het verhaal van de bruiloft te Kana. Jezus is als een pauw die laat zien hoe mooi hij is. Hij loopt tussen de mensen, als een mannequin op de catwalk. ‘Hij toonde zo zijn grootheid’, zegt de Nieuwe Vertaling.

En nu al, nu verandert de toon. We tomen in de kerkdiensten onze uitbundigheid ietwat in; het glorialied valt uit. Laten we niet doen alsof de hemel al op aarde is. De liturgische kleur wordt paars. Vanaf nu gaan we ons zes zondagen, al met al veertig dagen lang, voorbereiden op Pasen. Dat is dat andere grote feest in het Kerkelijk jaar. Eigenlijk de consequentie van Kerst. Jawel, maar dat gaat kennelijk niet zomaar vanzelf.

De toon wordt gezet op de eerste zondag in de veertig-dagen-tijd. Dan lezen we (zoals elk jaar op die zondag) het evangelie van de verzoeking in de woestijn. Ditmaal volgens de versie van Lucas (4:1-13). Het verhaal dat de evangelist programmatisch plaatst pal vóór de berichten over Jezus’ openbaar optreden.

Ook in dat verhaal gaat het over een periode van veertig dagen. Het is de periode van Jezus’ verblijf in de woestijn. Veertig; dat duidt op een periode van voorbereiding; van test (zoals ook de veertig jaren van Israëls woestijnverblijf voorbereiding waren: op het leven in het beloofde land). Zal Jezus zijn weg tussen de mensen aankunnen? Hij zal op tegenstand stuiten. Het Licht van Kerst moet niet denken dat het de duisternis op aarde zomaar de baas is. Niet ieder is zomaar bereid, mee te doen in het bruiloftsfeest van het nieuwe verbond.

Die tegenstand verschijnt samengevat in de drie verzoekingen waarmee Jezus hier al - van satanswege, zegt de evangelist - wordt geconfronteerd. Achtereenvolgens zijn dat: de verzoeking van het brood (de welvaart), de verzoeking van de macht en de verzoeking van de demonstratieve en voor eigen nut gebruikte religiositeit. Als het in de wereld fout gaat, gebeurt dat altijd op één van deze drie manieren. Des te eerder omdat ze zo voor de hand liggen. Brood is toch iets goeds? Met macht kun je toch wat bereiken? Godsvertrouwen, is dat niet prachtig? Jawel, maar het perverteert zodra het tot doel in zichzelf wordt gemaakt; dan is het per definitie duivels. Zal Jezus dat doorzien? Zal hij standhouden?

In deze eerste confrontatie, aan het begin van zijn levensweg, doet hij dat. Tot driemaal toe doet Jezus daarbij een beroep op het getuigenis van de Schrift. Daaraan houdt hij vast. Dat houdt hem bij de zuivere verhouding tot God. Het geeft een signaal af: het zal moeten gaan langs de weg van de gehoorzaamheid aan de Vader. Een weg die menselijkerwijs gesproken juist helemaal niet spectaculair oogt, en waarop zeker geen flitsende successen te behalen zullen zijn.

Dat is de weg die Jezus hier inslaat. De weg waarop wij hem de komende zondagen mogen volgen, in de richting van het kruis. Zo zullen wij pas werkelijk zijn verschijning, zijn grootheid, in het oog krijgen. Als een grootheid die niet wil verblinden, maar genezen, helen. Een grootheid ten bate van ons, zijn medemensen.


Een mens te zijn op aarde in deze wereldtijd,

is leven van genade, buiten de eeuwigheid,

is leven van de woorden die opgeschreven staan

en net als Jezus worden die ’t ons heeft voorgedaan’

(Gezang 172:1)

Dr. Karel Blei



Willem Barnard, dichter van bovenstaand gezang